De centrale stelling van dit boek is dat de psychische identiteit verworven wordt in verhouding tot de Ander, zodat een eventuele pathologie ook gediagnostiseerd moet worden op grond van die verhouding. Het feit dat elke vorm van behandeling een flink stuk van haar werkzaamheid ontleent aan de therapeutische relatie, maakt een dergelijke diagnostiek des te bruikbaarder.
In een eerste deel wordt een kritische evaluatie gemaakt van de hedendaagse DSM-diagnostiek. Het blijkt dat de door de DSM voorgestelde categorieën vrij arbitrair zijn en nauwelijks invloed hebben op de behandeling. De reden voor deze mislukking heeft alles te maken met het ontbreken van een sturende achtergrondstheorie.
In een tweede deel wordt een dergelijke achtergrondstheorie geschetst, op basis van een Freudo-Lacaniaans denkkader in combinatie met hedendaags empirisch onderzoek. Er wordt uitvoerig ingegaan op de identiteitsverwerving, waarbij aangetoond wordt dat Ik en Ander geen twee gescheiden entiteiten zijn. De subjectwording is een proces waarbij zowel de eigen identiteit als die van de Ander, als de verhouding daartussen tot stand komen.
Op basis van deze achtergrondstheorie en in dialoog met hedendaagse onderzoeksresultaten wordt in een derde deel ruim ingegaan op de differentiaal-diagnostiek. De postmoderne categorieën (angststoornissen en somatisering, persoonlijkheidsstoornissen, posttraumatische stressstoornissen, enzoverder) worden begrepen vanuit een dubbele structuur. Enerzijds de bekende opdeling in neurose, psychose en perversie. Anderzijds het minder bekende onderscheid tussen een aktuaalpathologie en een psychopathologie. Beide worden bestudeerd als specifieke manieren van omgaan met taal en als specifieke verhoudingen tegenover de ander. Vandaar dat er telkens ook duidelijke implicaties geformuleerd kunnen worden voor de behandeling.